Vijf mythes over gemeenten ontrafeld
Teksten: Reinout van der Heijden

Mythe 1: Lokale belastingen zijn laag in vergelijking met landelijke belastingen
Lokale belastingen zijn relatief laag in vergelijking met de belastingen van de Rijksoverheid. Dat geldt echter niet voor de eigen woning, want op dit terrein is de gemeente de belangrijkste innende instantie. Wie een eigen woning heeft, zit per definitie vast aan zijn gemeente. Iedere woning heeft zijn eigen belastingtarief, afhankelijk van de WOZ-waarde en de woonplaats. Dat heet onroerendzaakbelasting (OZB). Zo maakt het nogal uit of een woning in Amsterdam staat of in Nijmegen. Stel: het is een woning met een WOZ-waarde van €1.200.000. Dan betaal je dit jaar in Amsterdam aan onroerendzaakbelasting €520 en aan rioolrechten €160. In Nijmegen kost een woning met dezelfde waarde je €2070 aan OZB en €560 aan rioolrechten. In Nijmegen is de rioolheffing afhankelijk van de WOZ-waarde. De Nijmegenaar betaalt met €2630 in totaal dus bijna 4 keer zoveel als de inwoner van Amsterdam (€680 per jaar). Als de woning €500.000 waard is, zijn de totale lasten in Amsterdam €376 per jaar en in Nijmegen bijna €1100. Dus ook bij een lagere woningwaarde is het verschil tussen beide steden groot. De landelijke overheid neemt de eigen woning ook mee in de belastingheffing, in box 1. Als de woning hypotheekvrij is, is het eigenwoningforfait van een woning van €1,2 miljoen €4200. Daarvan wordt in 2023 op grond van de wet Hillen 16,67% bij het inkomen opgeteld. Dat leidt tot een inkomensbijtelling van €700. Als dat belast wordt tegen het 49,5%-tarief, kost dit forfait de eigenaar dus ongeveer €350. Het eigenwoningforfait gaat de komende decennia wel een steeds groter rol spelen, omdat de wet Hillen met 3,33%-punt per jaar wordt afgebouwd tot 0% in 2048. Dat leidt ertoe dat in 2048 het positieve eigenwoningforfait volledig bij het inkomen wordt opgeteld. Iets om rekening mee te houden als je van plan bent je woning te verkopen en te verhuizen naar een goedkopere en hypotheekvrije woning. Let dan in ieder geval ook op de OZB-tarieven van de gemeente waar je naar toe verhuist.

Mythe 2: De kosten voor gemeentelijke diensten lopen de spuigaten uit
Als voorbeeld van dure dienstverlening door gemeenten wordt vaak gewezen op de bouwleges. Dat is wat je betaalt voor een gemeentelijke omgevingsvergunning. De tarieven verschillen per gemeente en kunnen in enkele gemeenten behoorlijk oplopen. In de meeste gemeenten verschilt de hoogte van de bouwleges niet zo sterk. Een inwoner is in 2022 gemiddeld €1.617 kwijt aan leges voor een bouwproject van €53.300 (exclusief btw). In 71% van de gemeenten liggen de lasten tussen €1.000 euro en €2.000. Er zijn wel uitschieters: in Den Haag betaal je voor een bouwproject van €53.300 een bedrag van €533 aan leges en op Terschelling is dit €4.808. In de meeste gemeenten is het te betalen bedrag afhankelijk van de bouwsom, bijvoorbeeld een percentage daarvan of een vast bedrag afhankelijk van een staffel. Voor een bouwproject van minder dan €50.000 rekent de gemeente een lager bedrag dan voor een bouwproject dat tussen €50.000 en €100.000 kost. De verschillen zijn ook niet zo groot als het gaat om dienstverlening aan de balie. Bij de meeste gemeenten kost een paspoort rond €75, een identiteitskaart rond €68 en een rijbewijs rond €40. De rijbewijzen zijn afkomstig van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en de gemeente doet enkel de distributie. Er zijn wel opmerkelijke verschillen tussen gemeenten. Sommige rekenen ongeveer €35 aan extra kosten bij vervanging na diefstal of verlies van een rijbewijs, andere rekenen hier niets extra’s voor.
De verschillen zijn groter als het gaat om de kosten voor een uittreksel uit het bevolkingsregister (BRP). Sommige gemeenten rekenen daar helemaal niets voor, terwijl bij andere die kosten kunnen oplopen tot rond €23 (Amsterdam, Haarlem en Zwolle). Bij Zwolle is het via DigiD digitaal aanvragen van een uittreksel flink goedkoper dan aan de balie: namelijk €12 in plaats van €22,60.

Mythe 3: De hondenbelasting wordt overal afgeschaft
Steeds meer gemeenten schaffen de belasting op het houden van honden af. In 2010 hief nog 72% van de gemeenten hondenbelasting en inmiddels is dat nog maar in minder dan de helft van de gemeenten (48%) het geval. Het gemiddelde tarief is €40 per jaar, maar uitschieters tot €120 komen ook voor. Dat neemt niet weg dat er nog altijd meer gemeenten zijn die hondenbelasting heffen dan er gemeenten zijn waar je betaalt voor het parkeren van de auto. Dat is maar in 42% van de gemeenten het geval. Alle gemeenten heffen OZB, riool- en afvalstoffenheffing. Van de overige belastingen is toeristenbelasting het meest wijdverspreid. Die bestaat in 89% van de gemeenten. Het aantal gemeenten dat deze belasting invoert, stijgt nog steeds. Het meest voorkomende tarief is €1,50 per overnachting. Soest kent geen toeristenbelasting, maar vraagt jaarlijks een vast bedrag van alle hotels, bungalowparken en campings samen, ongeacht het aantal overnachtingen. Dat bespaart zoveel aan administratie dat beide partijen er tevreden mee zijn. De gemeenten zijn niet betrokken bij de heffing op drinkwater. Dat doen de waterschappen en die halen daarmee jaarlijks €3,3 miljard op.


Mythe 4: De burger is een melkkoe voor de gemeente
De gemeenten halen jaarlijks €19,6 miljard op bij burgers en bedrijven, via belastingen en heffingen (cijfer 2020). Het leeuwendeel zijn inkomsten en uitgaven aan riool- en afvalstoffenheffing (€8,4 miljard). Overige lokale belastingen en heffingen bedragen €6,6 miljard. Daar staat tegenover dat de rijksoverheid in 2020 maar liefst €46 miljard uitkeert aan de gemeenten, via het gemeentefonds en specifieke uitkeringen. De inkomsten van de Rijksoverheid zijn dus veel belangrijker. Waar komt die €6,6 miljard vandaan? Het leeuwendeel komt uit de OZB (63%), waarvan de burgers iets meer dan de helft betalen en ondernemers (of eigenaren van niet-woningen) de andere helft. Van de overige belastingen (18%) leveren parkeergelden en toeristenbelasting het meeste op. De resterende 19% komt uit grondopbrengsten en deelnemingen (zoals energiemaatschappijen). Een gemeente zit dus niet direct op zwart zaad als – bijvoorbeeld door corona – de inkomsten uit parkeergelden of toeristenbelasting minder zijn. Het jaar daarop zal dan ook niet direct de OZB voor huiseigenaren enorm stijgen om het gat op te vullen.
Het is ook niet zo dat de stijgende woningprijzen een op een worden doorberekend in de OZB. Als de woningprijzen stijgen, daalt het OZB-tarief zodat de totale lasten min of meer op peil blijven. Vaak stijgen de OZB-tarieven wel iets meer dan de inflatie, maar er zijn ook jaren waarin die stijging juist minder is. Dat is het geval in 2023, als bij de 40 grootste steden de OZB-heffing met 9,1% stijgt terwijl de inflatie over het afgelopen jaar op 10% uitkwam.

Mythe 5: De burger heeft invloed op de lokale belastingen
Gemeenten hebben de ruimte om hun eigen sociale beleid te maken, ook op het gebied van belastingen en heffingen. Sommige gemeenten zijn daar heel uitgesproken in en geven bepaalde groepen een voorkeursbehandeling. Zo betalen huurders in Terneuzen geen rioolbelasting, terwijl huiseigenaren meer betalen voor het riool naarmate de WOZ-waarde van hun woning hoger is. Gemeenten stellen huishoudens met een laag inkomen ook vaak vrij van gemeenteheffingen. Het belastingbeleid van de gemeente is behoorlijk stabiel. Uit onderzoek van onderzoeksbureau Coelo van de universiteit Groningen laat zien dat een verandering in politieke samenstelling van gemeenteraden of colleges geen effect te hebben op de hoogte van de gemeentelijke belastingen. Ook de manier waarop de lasten worden verdeeld tussen bijvoorbeeld huurders en eigenwoningbezitters wordt er niet door beïnvloed. Welke samenstellingsveranderingen er ook plaatsvinden - groei voor de VVD, groei voor de SP, groei voor de rechtse partijen als geheel of groei voor de linkse partijen als geheel - het belastingbeleid wordt niet bijgestuurd. Dit roept vragen op over de lokale democratie, meent onderzoeksbureau Coelo. Een van de fundamentele politieke keuzes waarover burgers zich tijdens gemeenteraadsverkiezingen kunnen uitspreken is de hoogte van de overheidsuitgaven en de bijbehorende lasten voor de burger. Op dat gebied is de invloed dus beperkt.
Bronnen: Coelo, Itspublic, gemeentelijke websites, Geldgids