Pensioenstelsel
Nog steeds weinig te kiezen
Reikhalzend werd uitgekeken naar het nieuwe pensioenstelsel. Dat zou werknemers meer verantwoordelijkheid en flexibiliteit geven. Maar de nieuwe pensioenwet valt tegen en biedt eerder minder dan meer keuze. De vraag is of een verplicht pensioen nog wel werkt.
Tekst: Dirk-Jan Plate en Reinout van der Heijden
De verbouwing van het pensioenstelsel duurt 4 jaar: van 2023 tot 2027. Wat gebeurt er? De huidige collectieve pensioenrechten (‘aanspraken’) worden omgezet in een individuele pensioenpot. De bedoeling is – zo schreef de Sociaal Economische Raad in 2015 – om pensioen beter te laten aansluiten bij persoonlijke voorkeuren en omstandigheden. Meer mensen willen hun eigen keuzes kunnen maken. We zijn gewend dat er meer te kiezen valt, bijvoorbeeld op gebied van energie, internet, bankzaken en verzekeringen. Dan moet dat ook gelden voor pensioen.
Achterhaald stelsel
Nederland kent een pensioenstelsel met kapitaaldekking. Dat wil zeggen dat je zelf geld opzij zet voor je eigen pensioen. In andere landen dekt de overheid de pensioenuitkeringen. Dat ‘voor je eigen pensioen’ valt overigens bij veel pensioenfondsen tegen. Dat komt door de doorsneesystematiek die pensioenfondsen toepassen. Ongeacht de leeftijd bouwt iedereen hetzelfde pensioen op. Tevens betalen jongeren en ouderen dezelfde premie ondanks het feit dat het geld van de jongeren langer kan renderen. Jarenlang werkte dit systeem prima. Je werkte je gehele carrière bij dezelfde werkgever of branche. Wat je vroeger ‘te veel’ betaalde, verdiende zichzelf later terug. De tijden veranderen. Werknemers werken niet meer hun hele leven bij dezelfde werkgever of in dezelfde branche. Het huidige pensioenstelsel dupeert jongeren en lager opgeleiden. Hoger opgeleiden zien hun inkomen in de tweede helft van hun loopbaan gemiddeld sterker stijgen en profiteren daardoor meer van de doorsneepremie. Dat gaat veranderen. In de toekomst betaalt iedereen eenzelfde premie voor zijn eigen individuele pensioen. Nederland heeft - vergeleken met andere landen met een kapitaalgedekt stelsel - weinig keuzemogelijkheden voor pensioen. Je kunt niet kiezen waar je je pensioen onderbrengt, hebt geen invloed op het beleggingsbeleid, kunt de aanspraak alleen levenslang laten uitkeren en mag na de pensioendatum zelden een andere partner aanwijzen voor partnerpensioen.
Eigen verantwoordelijkheid
Als iedereen zijn individuele pensioenpot krijgt, is het logisch dat daarmee ook de eigen verantwoordelijkheid en de keuzemogelijkheden verruimd worden. Dat gebeurt slechts in zeer beperkte mate. Pensioenfondsen kunnen meer ruimte bieden, zoals verzekeraars en premiepensioeninstellingen (PPI) nu al regelmatig bieden. Echter onder invloed van de vakbonden gaat de voorkeur uit naar de solidaire variant van de pensioencontracten nieuwe stijl.
Drie soorten pensioencontract Het nieuwe pensioenstelsel biedt 3 pensioencontracten:
- De solidaire premieovereenkomst. Bij het solidaire contract zijn de uitkeringen altijd variabel. Maar welke smaak het wordt, bepaal je niet zelf. Dat doet het pensioenfonds in overleg met werkgever en vakbond. Bij dit contract kunnen de sociale partners een solidariteitsreserve aanleggen van maximaal 15% van het pensioenkapitaal, met als doel de beleggingsrisico’s op te vangen en het inflatierisico tussen generaties te delen. Dit is vooral gunstig voor oudere deelnemers die dankzij deze reserves verzekerd zijn van een redelijk stabiel pensioen.
- De flexibele premieovereenkomst. Bij het flexibele contract kun je kiezen hoeveel risico je wilt nemen met beleggen. Gepensioneerden kunnen kiezen tussen vaste of variabele uitkeringen. Op de pensioendatum kun je – onder voorwaarden – je opgebouwde pensioenkapitaal onderbrengen bij een andere aanbieder. Verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen die deze variant uitvoeren, moeten een risicodelingsreserve aanbieden. Dat verkleint de verschillen tussen de 2 smaken en zo kunnen de sociale partners ook het flexibele contract een solidair karakter geven.
- De premie-uitkeringsovereenkomst. Dit contract mag alleen door een verzekeraar worden uitgevoerd en blijft verder buiten beschouwing van dit artikel.
Het is belangrijk dat de deelnemer aan een pensioenregeling meer flexibiliteit krijgt. Anders verliest hij wel zijn garanties, maar blijft hij net zo beperkt als in het huidige systeem. In het oude stelsel had je een vaste aanspraak, van een bepaald bedrag vanaf de pensioendatum. Dat is nu onzeker: je weet hoeveel euro er in de pot zit, maar niet hoeveel pensioen je daarvoor gaat krijgen. Misschien wordt het pensioen hierdoor uiteindelijk hoger dan in het oude stelsel, maar dat is niet de reden voor de invoering van het nieuwe stelsel. En ook uitbreiden van de keuzemogelijkheden is niet het doel. Het systeem gaat op de schop omdat de garantie door de lage marktrente te duur wordt en de doorsneesystematiek achterhaald is. Volgens de Consumentenbond speelt ook mee dat de pensioensector en vakbonden bang zijn om hun positie kwijt te raken, omdat de Europese Unie kritiek heeft op het Nederlandse pensioenstelsel.
Liever minder keuze dan meer
Sociale partners hebben argumenten om het stelsel solidair te houden. Zo kunnen ze de verliezers in het nieuwe stelsel compenseren en schommelingen in de variabele pensioenuitkeringen opvangen. Maar dat lijken gelegenheidsargumenten. Ondertussen wordt duidelijk dat de sociale partners liever minder keuze willen dan meer. Op dit moment zijn er nog grote verschillen tussen pensioenen opgebouwd via de werkgever in de tweede pijler en individuele pensioenopbouw in de derde pijler. Je kunt via de derde pijler weinig pensioen opbouwen, maar het voordeel is dat je het opgebouwde tegoed ook tijdelijk kunt uitkeren. In de nieuwe pensioenwet wordt de opbouwruimte in de derde pijler flink verhoogd en gelijkgesteld aan die van de tweede pijler. In 2021 werd duidelijk dat de nieuwe pensioenwet voorziet in een verbod op tijdelijke lijfrentes. Vanaf 2023 zouden alle uitkeringen verplicht levenslang worden. Na kritiek van de Consumentenbond is dit plan ingetrokken, maar voor hoelang is niet duidelijk.

Verplicht pensioen: is dat houdbaar?
Kort na de Tweede Wereldoorlog is het Nederlandse pensioenstelsel uitgebreid met de zogenoemde grote verplichtstelling. Dat regelt dat binnen een sector alle ondernemers verplicht zijn zich aan te sluiten bij het bedrijfstakpensioenfonds. Zo wordt voorkomen dat bedrijven met elkaar gaan concurreren op het gebied van pensioen en wordt ervoor gezorgd dat iedereen in de sector een behoorlijk pensioen opbouwt. De vakbeweging heeft dankzij deze verplichtstelling een voet tussen de deur bij veel bedrijven om vervolgens een cao af te sluiten. In Nederland is zo’n 80% van de werknemers in loondienst verplicht deelnemer aan een bedrijfstakfonds. Vanuit de Europese Unie is er kritiek op deze verplichtstelling, omdat het de concurrentie beperkt. Toch wordt het oogluikend toegestaan zolang de pensioenregelingen voldoende collectief en sociaal zijn. De doorsneepremie gold altijd als een sterk bewijs van solidariteit, maar die wordt in het nieuwe pensioenstelsel juist afgeschaft. Levenslang pensioen, solidaire buffers en een actieve houding van het pensioenfondsbestuur voor de verdeling van reserves tussen generaties zijn andere bewijzen. Dat verklaart het toenemende paternalisme van pensioenfondsen en vakbonden in het nieuwe stelsel. De vraag is of de grote verplichtstelling nog wel werkt. Een goed pensioen voor iedereen is al lang geen zekerheid meer. Er zijn genoeg bedrijfstakpensioenfondsen (bijvoorbeeld recreatie, particuliere beveiligers, bakkers en vleeswaren) waar de pensioenopbouw inmiddels ruim ondermaats is. Zzp’ers vallen niet onder deze verplichtstelling en bouwen vaak geen pensioen op. Platformbedrijven als Deliveroo en Uber omzeilen bewust de aansluiting bij een pensioenfonds, door hun werknemers ‘zelfstandigen’ te noemen. Als een werkgever binnen een bepaalde bedrijfstak valt, krijgt hij van het desbetreffende pensioenfonds vaak een hoge rekening voor premiebetaling met terugwerkende kracht. Bedrijven kunnen daardoor in financiële problemen komen. Er zijn honderden rechtszaken per jaar over deze verplichte aansluiting, vaak door bedrijven die vinden dat zij niet in de genoemde sector thuishoren. Zo bestempelde Greenpeace schepen zoals de Rainbow Warrior als pleziervaartuig om onder een verplichte pensioenregeling voor de werknemers uit te komen. Uiteindelijk wees het gerechtshof deze creatieve oplossing af. Al met al geldt: de vakbonden willen zoveel mogelijk bedrijven dwingen zich aan te sluiten bij de pensioenregeling van hun bedrijfstak en willen de pensioenregelingen zo collectief en solidair houden, om te voorkomen dat de Europese Unie ingrijpt. De behoudzuchtige opstelling van de sociale partners zorgt ervoor dat keuzemogelijkheden zoveel mogelijk beperkt worden. Meer keuze betekent minder solidariteit en dat vergroot het risico dat bedrijfstakpensioenfondsen hun uitzonderlijke positie in het Europese recht niet kunnen behouden.
Wat verandert er?
De sociale partners hebben uitbreiding van de keuzemogelijkheden in de nieuwe wet zoveel mogelijk tegengehouden. In het artikel op de vorige pagina vind je een overzicht van wat er vanaf 2023 verandert met de komst van de nieuwe wet.